Over afwijzing en waarheid

Eerlijkheid wordt over het algemeen niet gewaardeerd. Ons stemgeluid mag er wel zijn, maar als het maar net zo klinkt als dat van de ander. Liever zijn we het met elkaar eens, ook al zijn we ons dat in ons hart niet. Met onze tong kunnen we zeggen dat we iets net zo vinden als de ander, de woorden komen dan uit ons hoofd. Het is alsof we op een andere denktak springen in onze gedachten, om de tik van de ander te ontwijken. Want anders denken wordt vaak ervaren als een klap, als afwijzing. Als we horen dat de anders iets anders beleeft dan schrikken we vooral van onszelf. Heb ik het dan fout? En als ik het verkeerd heb: wat dan? We associëren het gevoel van fout namelijk met oude pijn. Met overtuigingen die hun oorsprong vinden in onze jeugd. Ons lichaam herinnert het gedrag dat door onze moeder is goedgekeurd en afgekeurd, zelfs van toen we baby waren. Het lijf weet ons exact te vertellen hoeveel pijn het ‘fout doen’ doet en welke gevolgen dat heeft. Alles in ons wil dat koste wat kost voorkomen, om die pijn te voorkomen.

Vanaf ons kind zijn heeft ons brein daarom allerlei paden aangelegd die het beter kan bewandelen om dat gevoel van afwijzing te voorkomen. Overtuigingen, aannames, gedrag dat daarbij werkt. Dit hielp om te overleven als kind. Want wanneer een baby bijvoorbeeld niet naar de moeder lacht ontvangt het minder fysieke aandacht, hetgeen voor een kind van essentieel belang is. De baby begint dan al te voelen buiten zichzelf en gedrag te interpreteren. Zo ervaart een baby het niet krijgen van de borst of het van de borst gehaald worden al als afwijzing.

Het stuk dat de baby gebruikt om bij de ander te voelen, is los komen te staan van het kind. Het gaat over de ander. Een baby maakt aan de hand van de reactie van de moeder (en andere verzorgers, meester, juffen) een pad in het brein dat functioneert om te overleven, het vertoont niet het eigen authentieke gedrag. Elk kind doet dit en elk kind heeft het ook nodig omdat het anders buiten de groep komt te staan en sterft.
 
Zo doe je als kind nog veel meer deuken op, waardoor je overtuigingen en aannames dieper inslijten. Overtuigingen over wat fout is, wat je niet kunt en wat je moet doen om van betekenis te zijn voor de ander. Aannames over wat de ander vindt van jouw gedrag, van jouw verlangens, van jouw behoeften. Allemaal van belang voor een kind, maar niet meer voor een volwassene.

Als je 23 jaar bent is je prefrontale cortex volgroeid. Dat is het gebied in je hersenen wat het mogelijk maakt deze overtuigingen en aannames opnieuw te bekijken, om jouw waarheid te onderzoeken in het licht van de liefde voor jezelf. Concreet betekent het dat je in staat bent om te dragen wat zich in jouw leven aandient en dat je terug kunt kijken op de gebeurtenissen in jouw leven die jou gevormd hebben. Die ervoor hebben gezorgd dat jij denkt dat je afgewezen wordt als je iets anders wilt, verlangt, doet of denkt dan een ander.

Dit verander je echter niet van de een op andere dag. Mijn ervaring is dat het flink werken is, maar dat er gaandeweg steeds meer inzichten tevoorschijn komen. Het weten dat je een bepaalde overtuiging hebt, maakt het namelijk nog niet gelijk mogelijk deze te herschrijven. Je zult moeten voelen wat het met je gedaan heeft dat je dat patroon hebt gehad, je moet weten waarom je die overtuiging hebt, waar en hoe hij ontstaan is. Je zult het op moeten schrijven, je zal moeten huilen, hard werken. Het is exact die pijn die jouw lichaam niet wil voelen als je afwijzing vermijdt én die je wel moet voelen om het te laten helen.

Daarnaast ontstaat nieuwe ruimte om te ontdekken wat wél goed is voor jou. Wat waarheid is over wie jij in diepste essentie bent. Met het ontdekken van jouw waarheid ontstaat er niet alleen ruimte voor jou om te zijn, maar ook voor de ander. Als jij jezelf van waarde vindt, dan ga je voelen dat die ander dat ook is. Met zijn eigen verhaal én overtuigingen. Dan kun je zeggen: ik zie dat anders, wat maakt dat jij het op jouw manier ziet? Dan is het nog maar de vraag of jouw goed én fout kloppend zijn voor iedereen.

bronnen:
Dineke van Kooten over de prefontale cortex
Jan Geurtz




Vorige blog Volgende blog